Intrinsieke motivatie is de meest krachtige prikkel: als iemand uit zichzelf geïnteresseerd is heeft ie nauwelijks aanmoediging nodig om te leren. Dan is er een drang om iets goed onder de knie te krijgen of iets nieuws te leren (kennen).
De theorie over intrinsieke motivatie stelt dat mensen uit zichzelf ergens voor gemotiveerd raken mits drie psychologische basisbehoeften vervuld zijn:
VERBONDENHEID, AUTONOMIE en COMPETENTIE. Deze drie aangeboren behoeften zijn bij elke mens aanwezig en geven docenten een belangrijke ingang voor het aanmoedigen van deelnemers. Hoe meer deze basisbehoeften worden ingelost, hoe sterker onze motivatie om (bij) te leren.
Een begeleider die de intrinsieke motivatie wil aanwakkeren, moet tijdens de lessen dus deze drie basisbehoeften adresseren, zodat de deelnemers uiteindelijk zichzelf aansporen om een inspanning te leveren.
Laten we de basisbehoefte AUTONOMIE van dichterbij bekijken.
Autonomie gaat over de behoefte om zelf je handelen te sturen vanuit je eigen waarden en interesses. Ook binnen een groep kan je de individuele autonomie van elke deelnemer bevorderden.
RUIMTE CREËREN VOOR EIGEN INVULLING DOOR DE DEELNEMER
Door oefeningen tegelijk concreet én open te formuleren, begrijpt de deelnemer wat er verwacht wordt maar ook dat er is geen juiste oplossing is. Het zoeken, twijfelen, uitproberen, overwegen, nog eens proberen en conclusies trekken: het zit steeds in elke opdracht verweven. De deelnemer maakt eigen keuzes en dat geeft een gevoel van onafhankelijkheid.
Door opdrachten te geven zonder daarbij zelf een thema op te leggen, geef je deelnemers de ruimte om ook zelf inhoudelijk in te vullen. Maar het zoeken en delen van eigen interesses gebeurt niet op commando en vraagt een geleidelijke opbouw.
Voorbeeld van een opdracht:
We werken in deze opdracht met 'conflicten'. Een jongere die weigert om nog langer samen met de ouders de moskee te bezoeken, is een voorbeeld van een generatieconflict. Kan je nog een paar andere generatieconflicten bedenken? Schrijf er minstens drie op.
Kies nu het conflict dat jou het meest fascineert en schrijf er een kort dialoogje voor.
OPBOUW
Om eigen keuzes te durven maken, is een basis zelfvertrouwen nodig. Hoe groter dat zelfvertrouwen, hoe autonomer je kan functioneren.
De manier waarop je je les opdeelt, speelt hierbij een belangrijke rol. Bij beginners volgen de opdrachten elkaar in kleinere tussenstappen op, bij meer ervaren deelnemers zitten er grotere sprongen tussen de instructies. De oefeningen worden gaandeweg meer open en vrijer in te vullen. Uiteindelijk leren de deelnemers zelf verantwoordelijkheid opnemen voor de eigen artistieke en thematische invulling van opdrachten en projecten. De ervaring van ondersteund werken naar meer autonomie zorgt voor meer inzet en interesse om te leren (en dus: voor meer motivatie).
INSPRAAK & INZICHT
Autonomie heeft te maken met vrijheid. Dat betekent dat de docent rekening houdt met wat de deelnemers willen en hen keuzevrijheid geeft als het gaat over de aanpak, maar ook de onderwerpen of volgorde van de opdrachten. In sommige situaties laat de begeleider toe om al dan niet deel te nemen aan een bepaalde activiteit.
Wanneer de deelnemer het nut van de opdracht begrijpt zal die geneigd zijn om zich in te spannen. De begeleider duidt de relevantie van de oefening. Dat kan vooraf, tijdens of na de oefening. Gaandeweg vertrouwt de deelnemer erop dat de aangeboden oefeningen waardevol zijn in het leertraject en gooit ie zich ten volle in de uitdagingen.
Het gebruik van niet-dwingende taal is hierbij belangrijk: het bevordert het maken van keuzes en zorgt ervoor dat deelnemers verantwoordelijkheid nemen.
Ik merk dat ik na elke les nog nog lang bezig ben met het opbergen van materiaal. Kunnen we daar iets aan doen? Hebben jullie voorstellen om het opruimen efficiënter aan te pakken?
Ik zie dat enkelen onder jullie gaan zitten. Maar de ademhalingstechniek lukt beter als je staand zingt. Zullen we nog een kwartier rechtstaand oefenen en dan pauze nemen?
WEERSTAND ERKENNEN
Tijdens een leerproces, komt het voor dat er weerstand optreedt. Dat uit zich in te veel vragen, in een weigering om aan een oefening deel te nemen, in de aarzeling om te beginnen.
Het is van belang om dan oprecht te luisteren en het gevoel van weerstand te erkennen. De deelnemer voelt zich gehoord en begrepen. Wanneer het weerwerk van de deelnemer gegrond is, is het belangrijk dat de docent zich flexibel opstelt en zaken aanpast.
Hoe ervaar je het tempo van de opdrachten? Gaat het te snel of hebben jullie liever meer vaart in de oefeningen?