MOTIVATIE EN COMPETENTIE

Intrinsieke motivatie is de meest krachtige prikkel: als iemand uit zichzelf geïnteresseerd is heeft ie nauwelijks aanmoediging nodig om te leren. Dan is er een drang om iets goed onder de knie te krijgen of iets nieuws te leren (kennen).

De theorie over intrinsieke motivatie stelt dat mensen uit zichzelf ergens voor gemotiveerd raken mits drie psychologische basisbehoeften vervuld zijn:

VERBONDENHEID, AUTONOMIE en COMPETENTIE. Deze drie aangeboren behoeften zijn bij elke mens aanwezig en geven docenten een belangrijke ingang voor het aanmoedigen van deelnemers. Hoe meer deze basisbehoeften worden ingelost, hoe sterker onze motivatie om (bij) te leren.

Een begeleider die de intrinsieke motivatie wil aanwakkeren, moet tijdens de lessen dus deze drie basisbehoeften adresseren, zodat de deelnemers uiteindelijk zichzelf aansporen om een inspanning te leveren.

Laten we de basisbehoefte COMPETENTIE van dichterbij bekijken.

We hebben van nature de behoefte om iets te kunnen, om bekwaamheid te ervaren. Hoe meer we aanvoelen dat we vooruitgaan, hoe gemotiveerder we zijn om verder te leren en te oefenen. Dat betekent dat wanneer iets te gemakkelijk wordt we onze interesse verliezen. Maar ook omgekeerd, wanneer iets te ver staat van wat we kennen verliezen we de motivatie om eraan te beginnen. Motivatie stijgt dus wanneer een opdracht zich situeert binnen de ‘zone van de naaste ontwikkeling’.

‘Ik merk dat je hapert om te beginnen. Is er iets waar je over twijfelt?'

Ok, ik begrijp dat je het moeilijk vindt om ruimtelijkheid waar te nemen in dit landschap. Misschien goed om je eens te verplaatsen. Kijk daar, die heuvel komt piepen tussen die open plek. Heb je nog andere gezichtspunten waar je diepte ervaart? Wat zorgt voor het gevoel van diepte? Ja, die bomen overlappen een deel van de straat. Je ziet een voorplan en daartussen verschijnt een midden plan. Het kan helpen om eerst een foto te nemen zodat je de diepte kan bekijken op een plat vlak. Ok, dit is een interessant beeld, er is overlapping én verkorting. Zie je die weg versmallen? Goede keuze!’

  • Mensen leren het best als de lesstof aansluit op hun niveau.

    Het leren heeft plaats wanneer de opdracht net iets moeilijker ligt dan wat de deelnemer al kent. Wat betekent dat voor een lesgever in de kunsten? Dat inschatten van het niveau is niet evident en zeker niet in een groepsgerichte aanpak. Je moet immers ook in groep afstemmen of elke individuele deelnemer mee is. Dat vergt observatievaardigheden van de docent.
    Soms tonen non-verbale reacties van deelnemers dat de oefening niet aansluit op het niveau. Er is aarzeling om te beginnen. Mensen kijken vragend naar elkaar. Men zoekt afleiding. Is de oefening te makkelijk of te moeilijk?

    Het is van belang om geregeld af te toetsen. De aarzeling kan veel oorzaken hebben: de woorden die de begeleider gebruikt veronderstellen kennis van jargon en dat blijkt niet het geval, de opdracht vraagt te veel denkwerk en handeling tegelijk: (verzinnen, onthouden, uitvoeren, samenwerken). Of de oefening verveelt, is te gemakkelijk, daagt niet uit.
    De begeleider zal op dat moment de inhoud van de oefening aanpassen, of legt de opdracht uit in andere woorden, of past de moeilijkheidsgraad aan op de specifieke situatie en belemmering van de deelnemer.

Maak dus ruimte voor terugkoppeling langs beide kanten, sluit aan bij het niveau van de deelnemer en verbind er een relevante uitdaging aan. Soms moet je tussenstappen invoegen maar andere keren moet je grotere sprongen maken en stappen overslaan om de uitdaging groter te maken.

  • Werk aan het vertrouwen in de eigen capaciteiten van de deelnemer

    Een deelnemer die gelooft in het eigen potentieel is gemotiveerd om iets te proberen wat die nog niet kent/kan. Je kan dit geloof aanwakkeren door vooruitgang, hoe klein ook, te benoemen. Geef dus vooral feedback op de stappen die gezet worden binnen het doel van de opdracht. Complimenten kunnen daarbij gerust, maar dan wel gerelateerd aan de inzet en het gedrag.

    Dus bij een opdracht waarbij het doel is om vertrouwde denkpatronen rond compositie los te laten, zeg je niet: ‘Je bent echt goed in compositie’, maar wel:
‘Boeiend hoe je de geschetste composities ondersteboven draaide om nieuwe mogelijkheden te zien. Je hebt heel wat werk gestoken in het uitzoeken van compositie-ideeën.’

Om diezelfde reden is het ook beter om niet meteen een oplossing te geven wanneer een deelnemer ‘vastzit’. Bied in plaats daarvan een aangepaste opdracht aan, verwoord de oefening anders, ga een stap terug in de moeilijkheidsgraad. Zo ervaart de deelnemer dat ie zelf in staat is om oplossingen te vinden. Met het gevoel competent te zijn, neemt ook het plezier in het eigen groeiproces toe.

Datum bericht wo 9 oktober '24