Ze noemt zichzelf een ancien als docent maar een piepkuiken als kunstenaar. Ze heeft een haat-liefde verhouding met de term kunst. Ze koestert een diepe fascinatie voor de fotografische blik en de vragen die die oproept. In 2019 bracht ze Xenia uit, een portrettenreeks van haar zus die vroeger haar broer was. En sindsdien broedt ze op méér. Een gesprek met Arian Christiaens!
Beeld: Arian Christiaens
Fotografie hoort al van bij mijn jeugd bij mij. Mijn ouders waren er allebei mee bezig en we hadden thuis zelfs een donkere kamer. Toen ik mijn studiekeuze moest maken, heb ik niet lang getwijfeld. Fotografie is tegelijk heel direct én vraagt tegelijk toch ook om een houding van reflectie en observatie. Ik denk dat die dubbelheid samenvalt met hoe ik zelf de wereld en het leven ervaar: helemaal in het moment én tegelijk toch ook vanop een afstand.
Ik houd ook enorm van het democratische, het gewone van fotografie. Omdat foto’s maken ook functioneel kan zijn en iedereen het kan, valt fotografie minder dan andere artistieke disciplines samen met dat imago van kunst met de grote K. Als een foto artistieke waarde heeft, dan is dat omwille van de inhoud en publicatievorm ervan, niet omdat fotograferen per definitie een artistieke bezigheid is. Misschien daarom ook dat ik noch het label van fotograaf, noch dat van kunstenaar echt bij mezelf vind passen.
Klopt. Eigenlijk geef ik al veel langer les dan dat ik zelf actief met artistiek werk naar buiten kom. Na mijn afstuderen was ik vooral bezig met werk in opdracht. Pas twee jaar geleden kwam mijn eerste publicatie Xenia (een portrettenreeks over haar broer die vroeger haar zus was, nvdr) uit. Iets maken dat vervolgens een plek en een betekenis krijgt in de buitenwereld, in de samenleving, dat smaakte wel naar meer.
Dat denk ik wel, al kan ik nu wel duidelijker benoemen waar mijn beelden over gaan dan toen ik tiener of student was. Ik ben voortdurend bezig met een onderzoek naar mijn identiteit, mijn familie, mijn relaties. Dat voer ik sowieso door het maken van beelden, los van het feit of die nu uiteindelijk getoond worden of niet.
Maar áls ik iets naar buiten breng, heeft dat wel een belangrijke voorwaarde: ook al is het uitgangspunt altijd persoonlijk, mijn werk moet ook voor anderen betekenis hebben of kunnen krijgen. Anders ben ik gewoon mijn eigen therapie aan het tentoonstellen, dat kan niet de bedoeling zijn (lacht).
Het is niet evident, maar ergens wel vanzelfsprekend. Vergelijk het met in de spiegel kijken: dat kan soms ambetant zijn, maar toch heb je de drang om dat te doen, om jezelf beter te leren kennen. Werken met hyperpersoonlijke onderwerpen, zoals de confrontatie met mijn eigen ouders, voelt als een noodzaak waartegen ik tegelijk veel weerstand voel. Soms kan ik zelfs moeilijk naar mijn eigen werk kijken, zo dicht op mijn vel zitten die beelden dan. En tegelijk is het ongelooflijk leerrijk, echt en interessant.
Goede foto's maak je doorgaans niet in één klik. Om uit te zoeken op welk moment je waar moet zijn om dat ene beeld te vangen, zijn veel voorstudies en experimenten nodig.
Meestal niet. Ik fotografeer vaak in het moment, vanuit een gevoel en een fascinatie voor de driehoek camera-model-publiek. Als je een camera introduceert in menselijke situaties, ontstaat er altijd een soort spanningsveld waarin ik graag vertoef. Die spanning roept ook razend boeiende vragen op. Wie is iemand anders? Wie ben ik? Hoe kijken wij als mensen naar elkaar? In welke mate bepaalt onze omgeving of onze afkomst onze blik?
Heel vaak verzamel ik zo in eerste instantie vooral beelden (snapshots, archiefbeelden, geënsceneerde foto’s) zonder dat ik vooraf precies weet wat ik ermee zal doen. Pas in een eventuele volgende stap breng ik dat verzamelde werkmateriaal op een bepaalde manier samen met oog op publiek. Voor die stap heb ik dan juist afstand en reflectie nodig. En liefst ook een klankbord van anderen.
Het is pas door er afstand van te nemen, dat de noodzaak achter die gevoelsmatig aangelegde beeldenverzameling duidelijk wordt. Dan kan ik er ook pas mee naar buiten komen. Ik vind het dan ook enorm belangrijk dat het totaalplaatje van een publicatie of expo klopt: sfeer, toon, inhoud, tekst, vraagstelling.
In principe alles, op voorwaarde dat ik als docent niet overheersend of toonaangevend ben. Het laatste dat ik wil, is mijn cursisten ertoe aanzetten om exact hetzelfde als ik te doen. Wel probeer ik hun fotografische blik te prikkelen en open te trekken, in de hoop dat ze vervolgens vooral hun eigen ding doen met die nieuwverworven manier van kijken.
Ik geef ook nooit eenzelfde les twee keer, daar vind ik niets aan. Zelfs al is de inhoud hetzelfde is, ik laat mij voor opdrachten en voorbeelden altijd inspireren door iets wat ik ergens opgepikt heb of waar ik zelf mee bezig ben. Zo krijgen mijn eigen passies en fascinaties toch een plek in mijn lessen. Ik denk dat elke docent dat doet. Daarom is het ook zo verrijkend om bij verschillende mensen les te volgen: zo maak je kennis met allerlei insteken en benaderingen.
Dat je een goede foto in één klik maakt. Aan de meeste foto’s of reeksen gaan heel veel voorstudies en experimenten vooraf. Om uit te zoeken op welk moment je waar moet zijn om dat ene beeld te vangen, moet je vaak duizenden foto’s maken.
Ik ben nog op zoek naar een goede publicatievorm voor mijn fotoreeks HOME (Arian maakte tijdens de eerste lockdown wekenlang elke dag een foto van haar gezin thuis, nvdr). Die reeks roept blijkbaar bij veel mensen iets op. Voor velen is de lockdownperiode een herinnering waar ze iets tastbaars van willen, maar een klassiek fotoboek zou dan weer niet passen bij het speelse en vluchtige karakter van de reeks ... Ik ben er nog niet helemaal over uit.
Ik werk momenteel dus ook met archiefmateriaal van mijn eigen ouders, die elkaar vaak fotografeerden. Die beelden waren voor mij een aanleiding om op zoek te gaan naar mijzelf, mijn eigen relatie, mijn plaats in de fotografie. Ik ben van plan om die zoektocht vorm te geven met een boek waarin ik mezelf naast mijn mama zet, voor en door fotografie.
En dan is er nog een compleet ander project waar ik nog maar net mee gestart ben, waarbij ik mijn zoon fotografeer. Die is nu 9 en ik voel dat er voor het eerst iets van afstand tussen ons begint te komen. Tegelijk zit er een heerlijke onbezonnen creativiteit in hem: de manier waarop hij omgaat met een medium als taal of fotografie, maar ook met tools als Photoshop en Garageband. Daar zit zoveel humor, vrijheid en waarheid in. Dat vond ik een heel interessant startpunt voor een samenwerking met hem.
Nieuwsgierig naar méér na het lezen van dit interview?